9. Veiligheidsinstallaties: specifieke eisen
Bij het uitvallen van de normale bron, bij brand of een elektrische fout moet het functiebehoud van de veiligheidsvoeding gegarandeerd worden.
De uitbater van de installatie moet tijdens de risicoanalyse rekening houden met uitwendige invloeden die de veiligheidsinstallatie zouden kunnen verstoren.
De veiligheidsinstallaties worden bepaald op basis van de wettelijke eisen (basisnormen, ziekenhuiswet enz.) en de risicoanalyse die wordt uitgevoerd door de uitbater of zijn afgevaardigde.
Tijdens het gebruik en de installatie van niet-redundante elektrische veiligheidsleidingen moet rekening gehouden worden met de volgende nieuwe punten:
- Elke geïsoleerde geleider of kabel die aan het draagstel van een geheel met het kenmerk FR2 of met een kenmerk equivalent aan FR2 wordt toegevoegd, dient het kenmerk FR2 of FR1 te bezitten.
- De draagstellen die in combinatie met de elektrische leidingen het kenmerk FR2 of een kenmerk equivalent aan FR2 bezitten, worden voorzien van een passende markering die vermeldt dat er alleen de elektrische leidingen met het kenmerk FR2 of FR1 gebruikt mogen worden en die hun toegelaten gewicht per lopende meter weergeeft.
- De elektrische leidingen van de veiligheidsstroombanen mogen alleen de geleiders van de veiligheidsstroombanen bevatten.
- Deze bepalingen komen bovenop de ongewijzigde voorschriften die uit artikel 104 van het oude AREI zijn overgenomen.
10. Kritische installaties: risicoanalyse
De kritische installaties worden bepaald op basis van de risicoanalyse die wordt uitgevoerd door de uitbater of zijn afgevaardigde.
De eisen met betrekking tot de elektrische leidingen zijn vergelijkbaar met die voor de veiligheidsinstallaties.
CONCLUSIE
De risicoanalyse die door de uitbater van de elektrische installatie uitgevoerd wordt, is één van de belangrijkste elementen waarmee rekening moet gehouden worden bij de keuze en installatie van elektrische leidingen.